Wij werken aan verschillende veredelingsdoelen om betere opbrengsten in de landbouw te bewerkstelligen.
Opbrengst
Opbrengst is een complexe eigenschap, maar is meestal het belangrijkste veredelingsdoel voor alle gewassoorten. De gewenste opbrengsttoename maar ook -zekerheid zijn nauw verbonden met vele andere veredelingsdoelen zoals resistentie of nutriëntenefficiëntie. Een gewenste opbrengst kan dus op verschillende manieren worden bereikt.
Kwaliteit
De kwaliteit van een ras wordt in de eerste plaats bepaald door de kwaliteit van het oogstproduct. Vanuit een kwekersoogpunt is het echter een zeer complexe eigenschap die wordt beïnvloed door vele factoren. De samenstelling van de verschillende inhoudsstoffen, hun effecten op de gezondheid en smaak maar ook hun verwerkbaarheid spelen een belangrijke rol.
Resistentie
Planten zijn aan talloze omgevingsomstandigheden onderhevig die een aanzienlijke invloed op de opbrengststabiliteit hebben. Een hoge resistentie tegen plagen en ziekten, maar ook een verhoogde tolerantie voor omgevingsfactoren zoals droogte en koude, zijn belangrijke doelen voor plantenveredelaars.
Klimaatverandering brengt ook steeds nieuwe uitdagingen met zich mee die overwonnen moeten worden. Naar verwachting zullen we in de toekomst meer met extreme weersomstandigheden zoals droogte of zware regenval te maken krijgen. Het risico dat aanhoudende hitte, kou, droogte of nat weer tot mislukte oogsten zullen leiden, neemt daardoor toe. Klimatologische veranderingen kunnen bovendien verantwoordelijk zijn voor de aanwezigheid van schadelijke organismen die eerder niet werden waargenomen. Tegen deze achtergrond werken plantenveredelaars aan nieuwe, aangepaste rassen om de zekerheid van de landbouwopbrengsten te waarborgen.
Nutriëntenefficiëntie
De opname van nutriënten door planten heeft een aanzienlijke invloed op hun groei en daarmee op de opbrengst. Plantenrassen met een goede nutriëntenefficiëntie zijn in staat tot een uitstekende productiviteit voor een breed bereik van de nutriëntentoevoer, d.w.z. van tekorten tot aan een teveel.
Planten met een verbeterde stikstofefficiëntie kunnen bijvoorbeeld de in de bodem aanwezige stikstof beter absorberen en deze in biomassa omzetten. In dit opzicht kan plantenveredeling een belangrijke bijdrage leveren aan een duurzame landbouw aangezien nutriëntenefficiënte rassen kunnen helpen om het gebruik van meststoffen en gier op de velden te verminderen.
Teelteigenschappen
Een ander doel van plantenveredelaars is planten aanpassen aan de agronomische productieprocessen vanuit een kwekersoogpunt. Dit vraagt met name eigenschappen zoals standvastheid, hoogte, winterhardheid, rijpingstijd en een gelijkmatige groei.
Energie
De energie-inhoud wordt bepaald door de samenstelling van de inhoudsstoffen. Naast een hoge totale opbrengst aan biomassa gaat het veredelaars met name om een verhoging van het olie-, suiker- en zetmeelgehalte van energiegewassen.
Daarnaast richten we ons op specifieke veredelingsdoelen voor elk soort gewas en hun respectievelijke gebruik.
De opbrengst staat altijd centraal maar er zijn verschillen. Bij maïs bijvoorbeeld kijken we vooral naar de totale opbrengst van de plant. Bij suikerbieten daarentegen is de specifieke suikeropbrengst cruciaal. Hiernaast zijn specifieke kenmerken van het gewas van belang, zoals bakkwaliteit bij tarwe, winterhardheid bij gerst of resistentie tegen herbiciden bij suikerbieten. En natuurlijk moeten we ook niet vergeten dat elk gewas zijn eigen specifieke ziekten en plagen heeft.
Maïs
Verhoging van de opbrengst
Bij de teelt van inkuilmaïs speelt de totale opbrengst van de plant een belangrijke rol. Bij het veredelen van korrelmaïs is de korrelopbrengst een belangrijke eigenschap. In continentaal Europa houden telers van korrelmaïs ook rekening met een goede afrijping en kijken daarom naar een grotere watertoevoer naar de korrel vóór de oogst. Naast de opbrengst wordt het aspect van de opbrengststabiliteit steeds belangrijker vanwege de grotere klimaatveranderingen. Standvastheid en droogtetolerantie spelen ook een belangrijke rol.
Verhoogde tolerantie voor abiotische stress
De verbetering van de droogtetolerantie is een belangrijk veredelingsdoel en vooral in Zuidoost- en Oost-Europa uiterst belangrijk.
Verbetering van de nutriëntenefficiëntie
Met name in West-Europa is verbetering van de stikstofefficiëntie een belangrijk veredelingsdoel. Dit betekent dat zelfs bij beperkte bemesting de opbrengst van de gewassen hierdoor niet negatief beïnvloed wordt en ze een hoog productiviteitsniveau blijven behouden.
Verbetering van de ziektetolerantie
Ter verbetering van de ziektetolerantie richten kwekers zich voornamelijk op schimmelziekten. Belangrijke voorbeelden zijn fusarium, bladvlekkenziekte en kolfsteelrot. De aanwezigheid van deze schimmelziekten verschilt echter van streek tot streek.
Kwaliteit
Als kwaliteitskenmerk speelt verteerbaarheid een belangrijke rol bij de veredeling van inkuilmaïs.
Suikerbieten
Verhoging van de opbrengst
Bij suikerbieten is de suikeropbrengst cruciaal. Dit is afhankelijk van zowel de suikerinhoud als de bietenopbrengst waarbij beide deelkenmerken negatief gecorreleerd zijn.
Verbetering van de resistentie tegen plagen en ziekten
Er zijn verschillende plantenziekten die op de suikeropbrengst en kwaliteit van invloed kunnen zijn. Hiertoe behoren verschillende virusziekten, veroorzaakt door het rhizomanievirus, vergelingsvirussen of het curly-top virus. Voor wat betreft de schimmelziekten maken kwekers onderscheid tussen bladpathogenen, zoals cercospora (ziekteverwekkers van de bladvlekkenziekte), meeldauw, bietenroest en ramularia enerzijds en wortelpathogenen, waaronder rhizoctonia (ziekteverwekker van bietenrot) en Aphanomyces (ziekteverwekker van wortelbrand) anderzijds. Naast plantenziekten concentreren kwekers zich ook op aaltjes en verschillende soorten insecten.
Schietergevoeligheid
Rassen met een lagere schietergevoeligheid worden minder beïnvloed door vernalisatieprikkels, zoals lage temperaturen en daglengte. Dit voorkomt dat tweejarige suikerbietplanten al in hun eerste jaar op het veld bloeischeuten vormen. De suikerinhoud en het gewicht van de bieten zouden daardoor afnemen omdat deze voor de vorming van bloemen worden gebruikt.
Sapkwaliteit
De sapkwaliteit is van invloed op de suikeropbrengst tijdens het koken van de bieten in de suikerfabriek. Hier is het streven het aandeel melassevormende elementen, zoals kalium, natrium en amino-stikstof, te verminderen. Melasse bindt een deel van de suiker, waardoor minder suiker uit het sap kan worden gewonnen.
Resistentie tegen herbiciden
Belangrijk voor de onkruidbestrijding is de ontwikkeling van suikerbietrassen die resistent tegen herbiciden zijn, zowel in de conventionele teelt als in de GGO-teelt.
Verhoogde tolerantie voor abiotische stress
Tolerantie voor droogte, hitte en verhoogde zoutconcentraties zijn belangrijke veredelingsdoelen.
Tarwe
Verhoging van de opbrengst
Het belangrijkste doel is een hoge en zekere opbrengst. Dit wordt bereikt door een goede balans tussen opbrengst en opbrengststabiliserende eigenschappen zoals standvastheid, stresstolerantie en gezondheid van de plant.
Verhoogde tolerantie voor abiotische stress
Winterhardheid en tolerantie voor droogte en hitte zijn belangrijke veredelingsdoelen. Wintertarwe wordt in het najaar ingezaaid en overwintert op het veld. Bij rassen die niet aan vriestemperaturen zijn aangepast, bestaat een hoog risico op uitwinteren. Essentieel voor het overleven van de plant is de kroon (het deel van de tarwestengel direct onder de grond). Het vermogen van de kroon om bij lage temperaturen te overleven, bepaalt of de tarweplant in de lente door zal groeien.
Bakkwaliteit
De bakkwaliteit wordt bepaald door het eiwitgehalte, de eiwitkwaliteit, de meelopbrengst, de waterabsorptie en vooral het broodvolume.
Verbetering van de resistentie tegen plagen en ziekten
Er zijn verschillende soorten schimmels die van invloed zijn op de opbrengst of de kwaliteit van tarwe. In dit opzicht concentreren kwekers zich voornamelijk op resistentie tegen voet-, blad- en aarziekten zoals oogvlekkenziekte, gele roest, bruine roest, bladseptoria en aarfusarium.
Rogge
Verhoging van de opbrengst
Een belangrijk doel is een hoge en zekere opbrengst. Bij de teelt van rogge spelen graanopbrengst en opbrengst aan biomassa een belangrijke rol. Om de standvastheid te verhogen concentreren kwekers zich op agronomische eigenschappen zoals stabiliteit, dichtheid en het duizendkorrelgewicht. Maar resistentie tegen plantenziekten en tolerantie voor abiotische stressfactoren zijn hierop ook van grote invloed.
Agronomische eigenschappen
Belangrijke agronomische eigenschappen in de roggeveredeling zijn een goede standvastheid, een grote korrelgrootte (duizendkorrelgewicht), een stabiele dichtheid, tijdig schieten van de aar en korrelrijpheid.
Verbetering van de ziekteresistentie
Er bestaan diverse schadelijke schimmels die een aanzienlijk effect op de gezondheid van het blad van rogge hebben. Vooral bij korrelrogge is bruine roest één van de meest voorkomende bladziekten maar de zogenoemde zwarte roest wordt inmiddels een steeds groter probleem. Daarnaast heeft aarfusarium ook aanmerkelijke invloed op de opbrengststabiliteit van rogge en is vooral relevant in Noord-Amerika. Onder de virusziekten nemen het SC-mozaïekvirus (soil-borne cereal mosaic virus) en het WSS-mozaïek-virus (wheat spindel streak mosaic virus) een steeds belangrijkere plaats in.
Moederkoorn (Claviceps purpurea) is nog steeds één van de belangrijkste ziekteverwekkers in de roggeveredeling. Bij moederkoorn bestaat de veroorzaakte schade niet zozeer uit een verlies in opbrengst maar uit giftige alkaloïden in de korrels. Een hoge bezettingsdichtheid in het gewas beperkt de commercialisering voor zowel menselijke consumptie als diervoeder. Als kruisbestuiver is rogge afhankelijk van de stuifmeelvlucht. De onbevruchte, open bloemen kunnen besmet worden door moederkoorn als er te weinig stuifmeel wordt aangevoerd. Dit dient te worden vermeden door de gerichte verbetering van de stuifmeelaanvoer. PollenPlus hybride rogge heeft een genetisch hogere stuifmeelcapaciteit. Dankzij een hogere stuifmeelaanvoer kan de bevruchting worden versneld omdat de kafjes snel sluiten en de sporen van het moederkoorn hier niet bij kunnen komen.
Kwaliteitskenmerken
Belangrijke kwaliteitskenmerken voor rogge zijn uitloopresistentie en ruw-eiwitgehalte. De zogenoemde uitgroei vindt plaats wanneer de vruchtschil op het kiemplantje in tweeën breekt. Uitgroeiingen kunnen bijvoorbeeld leiden tot een sterke vermindering van de bakkwaliteit.
Tolerantie voor abiotische stressfactoren
Rogge kenmerkt zich door een superieure droogtetolerantie ten opzichte van andere gewassen. Toch selecteren kwekers voortdurend op een verbeterde droogtetolerantie. Naast de droogtetolerantie heeft de ontwikkeling van wintervaste hybride roggesoorten voor koudere gebieden in Oost-Europa en Noord-Amerika prioriteit. De ontwikkeling van hybride rassen op de Centraal-Europese markten hebben echter ook voordeel van deze veredelingsprogramma's.
Wintergerst
Opbrengst
Het doel is een hoge en zekere opbrengst. Dit wordt bereikt door een goede balans tussen opbrengst en opbrengststabiliserende eigenschappen zoals standvastheid en gezondheid van de plant.
Verbetering van de ziekteresistentie
Er zijn verschillende soorten schimmels die van invloed zijn op de opbrengst en de kwaliteit van gerst.
Hiertoe behoren verschillende schimmelziekten zoals meeldauw, netvlekkenziekte, vergelingsroest, rhynchosporium en ramularia. Een verbeterde resistentie tegen virussen, zoals het gele mozaïekvirus BYMV bij bonen (overgebracht via de grond) en het gerstevergelingsvirus BYDV (overgebracht door luizen), is minstens net zo belangrijk. Insectendodende zaadbehandelingen uit de groep van neonicotinoïden is momenteel niet toegestaan voor dit gewas. Daarom richt de aandacht van kwekers zich meer op rassen met een resistentie tegen BYDV op een hoog opbrengstniveau.
Kwaliteit
Een hoog testgewicht en een goede korrelscheiding spelen een belangrijke rol in de verhandeling van voergerst en hebben daarom ook een hoge selectiewaarde.
De karakteristieke "brouwkwaliteit" bestaat uit verschillende individuele eigenschappen zoals extractinhoud, enzymactiviteit, eiwitgehalte, mildheid en viscositeit. Al deze eigenschappen zijn belangrijk voor de mout en het brouwproces. Brouwgerstrassen moeten eveneens veel zetmeel bevatten maar weinig eiwit.
Verhoging van de tolerantie voor abiotische stress zoals winterhardheid
Wintergerst wordt in het najaar ingezaaid en overwintert op het veld. Bij rassen die niet aan vriestemperaturen zijn aangepast, bestaat een hoog risico op uitwinteren. Omdat een goede selectie op basis van deze complexe eigenschap uitsluitend onregelmatig in natuurlijke omstandigheden optreedt, wordt deze ondersteund door kunstmatige vorsttesten.
Koolzaad
Opbrengst
Het doel is om zowel de korrel- als de olie-opbrengst te verhogen door het gelijktijdig verbeteren van het oliegehalte, omdat het oliegehalte van de korrel de hogere waarde bepaalt.
Kwaliteit
Naast het verhogen van het oliegehalte wordt tevens gestreefd naar een verhoging van het eiwitgehalte van het koolzaadmeel gepaard aan een laag gehalte aan glucosinolaten. De oliekwaliteit is uitsluitend de "dubbel nul" standaardkwaliteit zonder erucazuur en een normaal niveau van meervoudig onverzadigde vetzuren.
Resistentie tegen plagen
Het doel is met name een verhoogde resistentie tegen de schimmelziekte stengelrot (phoma). Maar ook bij de ziekten verticillium en sclerotinia wordt een verhoogde resistentie op de middellange en lange termijn nagestreefd, evenals resistentie tegen knolvoet in besmette gebieden als onderdeel van een speciaal programma.
Verhoogde tolerantie voor abiotische stress
In dit verband is met name de verbetering van de winterhardheid een prioriteit. Bijzonder belangrijk is een lage neiging tot stengelrek in het najaar.
Verbetering van de agronomische eigenschappen
Naast een goede standvastheid wordt als verdelingsdoel een goede strorijping in combinatie met korrelrijpheid nagestreefd. Zowel vroege als late koolzaadrassen worden geselecteerd om het oogstvenster flexibeler te maken. Tijdens de wintervoorbereiding worden zowel snelgroeiende soorten, geschikt voor laat zaaien, als traaggroeiende rassen voor een vroege zaai geselecteerd.